Een gedicht van Guido Gezelle 1830-1899
't I S S T I L L E
‘t Is stille. Rustig ligt en slaapt het altemaal, dat leute en leven was, dat locht- en vogeltaal. Geen windeken en waakt: november houdt de staf, en stelpt dat wekken mocht het eindloos duister graf des aardrijks. Ongebaand en dood zijn weg en straat; de voet alleen verwekt, en ‘t stappen van die gaat, een doof gerucht in ‘t loof, dat, afgevallen, plekt de grond, die ‘t in een spree van doodse varwen dekt. ‘t Is stille. Gij alleen, o vlugge en vlijtig ding, dat, langs de natte tak geklaverd, uw gepink laat horen, fijn en snel, ge ontsnapt en snetst alom: "Ik leef nog: piep! Ik leef, spijts ‘s winters winterdom!"
Tijdkrans (1893)
|