Een gedicht van Dop Bles 1883-1940
O vrouw
O vrouw in de vlammende brand van Uw haar, Uw lichaam is zwaar, Uw lichaam is los, als een dauwomhangen druiventros, Uw lichaam is licht als een bliksemschicht, Uw lichaam is blank, Uw lichaam is blauw als de toortsende vlam in een avondschouw; Uw lichaam is zwoel en zacht en rein als een donker fluwelen, robijnen wijn.
o vrouw, Uw ogen zijn vuur in een donker bos Uw blik laat niet los en zonder erbarmen! o vrouw, o Carmen van lust en verlangen, Uw armen zijn slangen en elk gebaar het sluipend gevaar van heimlijke drangen, totdat... totdat eindelijk zij rusten als sluimerende lusten albast blanke banen, roerloze lianen waaraan Uw handen dan hangen als bleke bloemen, geuren zwaar.
De zon.... de zon is een lont, die steekt in brand de aarde, het land de smachtende grond. 0, de zon is Uw mond en Uw hijgende zucht is de trillende lucht. De zon is te heet 't geluk brandt als leed en bloed gloeit in de wijnen. O sluit met luiken dicht met luiken en gordijnen, alleen Uw ogenlicht alleen Uw zielebrand Uw hart, Uw mond, Uw hand, alleen Uw doorgloeide verschijnen.
O vrouw, zon in zonnestralen, Uw lippen zijn bokalen, bokalen met klank, die vonken van gloed, Uw brandende bruisende bloed. Uw ogen twee zonnen Uw borsten twee bronnen, want heel Uw lichaam is drank!
O vrouw, Gij zijt en zon en sterren en maan, de open wei, een diepe laan, Gij zijt een stad in 't middaguur, Gij zijt vuur. ... O vrouw Gij zijt het leven, en 't leven is hijgen, 't leven is stijgen, 't leven is doden, en wij, wij zijn goden hoog boven 't land met zijn donker berouw
Parijsche verzen (1923)
Illustratie: 'Lilith' door John Collier (1850-1934)
|