Een gedicht van Matie Boddaert 1844-1914
Van zachte waatren.
Zij komen geschoven, zoetjes geschoven, Hobbelbobbel, kristallig klaar, Met korte klokjes even naar boven, Zijigjes achter en naast elkaar; Van ver weg, langs stille vlakte, Uit diepe, koele, milde wel, Droomrig groen onder 't groen getakte, Zonnighel onder 't zonnespel; Dommelzacht in den schaduwdommel, Waar 't langs 't bruine huisje glijdt; Vaagjes slaande met licht geschommel Tegen des vondertjes vastigheid; Even fronslend om een voetje, Spiegelwiegelend het beeld Van klein mensje, een kindersnoetje, Waar veel warig haar om speelt; Dan àl glans weer tussen wije Groene weideweelden voort, Naar 't afdalend blauwe vrije, Waar een zilvrig stadje gloort;
Blanker, klaarder - o zo'n lange Baan van tintelvrolijk licht, Zonne's volheid opgevangen: Blijend heel het vergezicht! Altijd verder, zachtjes, zoetjes In breedvredig voortgewoel: Waatren stil op glanzevoetjes Eén van zin naar 't verre doel....
Serena (1898) Liedjes
|