Een gedicht van J.A. van dèr Mouw 1863-1919
't Aardoppervlak zie 'k als een schedelhuid
Zomer
1.
't Aardoppervlak zie 'k als een schedelhuid: Zweetstralen, sijp'len stinkende rivieren, Waarlangs vuil-groenig roos en schimmel tieren; Gebergten schurft steken er boven uit;
Mens-luizen, in hun nesten meest op buit Rondkrauw'lend, zie 'k land'lijke blijdschap vieren, Verpletterd soms, als 't trekken van wat spieren De rotsen storten doet, schurftkluit na kluit.
De hemel lijkt een broeierige pet, Aan gele knoop, die doorschijnt, in vervoering Om 't mooie weer jolig scheef opgezet;
En smullend van de zweetdamp, loom en vet En week en wit hangen in stille ontroering De wolkenteken aan de blauwe voering.
|