Een gedicht van Willem Ockerse 1760-1826
De taal der liefde.
Aan M.
Wanneer de min in de ogen speelt, En ieder blik een blikje teelt; Wanneer, in elke warme zucht, De ziel naar 't zuchtend liefje vlucht; Wanneer de min de boezem jaagt: De ontsloten mond een antwoord vraagt; Der wangen gloed veel meer verraadt, Dan ooit in minnebrieven staat; De hand, zacht trillend, drukjes biedt, Elk drukje een pijl in 't harte schiet; Wanneer de liefde 't al bespraakt, De leden tot haar tolken maakt; Wen 't zacht gelispel wordt verstaan Geen fluisterwoordjes 't oor ontgaan, Wen alles teken is en doel, Voor het vertederend gevoel; Zeg, heeft de liefde dan geen taal, Schoon 't haar aan pen of klanken faal?
|