Een gedicht van Salomon Bonn 1881-1930
AVOND-MIST.
De avond was gerezen, de dag zacht uitgegaan, de maan, heel bleek van wezen, kwam hoog, omhoge staan.
Veel vreemde witte dampen die waasden alles weg, alleen matgoud van lampen glom, boven zwarte heg.
Daar zong een teder meiske met kindje aan haar hand, een zacht en teder wijske door 't witte avondland.
De zwarte en witte wegen die lagen stil gespreid, de witte wolken zegen om haar, die, als gewijd,
daar zongen door de avond daar zongen door de nacht; de waden hen omvamend doften hen henen, zacht.
De avond was gerezen, de dag zacht uitgegaan, de maan en sterren rezen aan hoge, stille baan.
Een bonte vlucht (1911)
|