Een gedicht van Willem Zuidema 1855-1938
Twee liedekens.
I. Morgen.
Goede morgen! Alle de vogeltjes zingen al - hoort! Jubelend dragen ze 't overal voort: Goede morgen!
In de weide Flonkert de dauw in de jeugdige staat; Erica purpert in vreugdige praal Op de heide.
In de bomen Ruist er het liedje zo jong en zo oud, Fluistert van alwie er zongen in 't woud, Van hun dromen!
Kom dan mede! Dolend in velden en dreven naar lust Vindt de vermoeide van 't leven de rust En de vrede.
II. Avond.
Avond die glanst op de hei; Avond die dauwt in de wei; Dromende zwaatlen de bomen - Avond in mei!
Meidoren balsemt den wind, Die om het lieflijke kind Dartelt en lokken verspartelt, Of hij haar mint!
't Avondrood bloost hare koon; Hoort ze in der vogelen toon Spelende 't minnelied kwelen? - Avond volschoon!
|