Een gedicht van Karel van de Woestijne 1878-1929
0 VAN ' T ONGEREPT ONTROEREN . .
0 van 't ongerept ontroeren, nauw-geboren, ongezeid, huivrend reeds de pennen roeren aan de vlerken van de Tijd;
zien, hoe de eigen adem-halen, klarend voor 't verbaasd gezicht, schuiven aan de zonne-stralen als een waas van schóner licht;
proeven, in de diepe groeven die de roodste Lippe graaft, hoe het langst en wrangst bedroeven de eêlste en rijkste liefde laaft;
— worde ik als de wees, gezeten aan een schoon en breed festijn, die van vreugde mag vergeten vroede spijs en kloeke wijn;
laat ik stappen naar het duister en me zeggen: ,'k ben voldaan, want er is geen zonne-luister die uit mij niet is ontstaan'.
Nagelaten gedichten
|