Een gedicht van J.P. Heije 1809-1876
Een Burgerjongen.
'Mijn knaap van vijftien jaren Wat zal hij doen Met goed fatsoen?’... Ik denk, hij kon gaan varen! De zee is rijk, de zee is groot, Zout water geeft het zoetste brood!
Wil hij te land graag blijven; Waarom niet vroeg Met spa en ploeg Kloek Akkerwerk te drijven? Een kèrel groeit er zeker van: Een Boer is anderhalve man!
Of mocht hij liefst begeren (Heeft hij verstand En vlugge hand) Een Ambacht goed te leren - Ik sta hem borg voor loon en gunst, Hij hebb' maar trouw en vlijt en kunst.
Slechts dàt zou mij verschrikken, Zo hij begeer' Als halfblanks Heer Te gaan uit pennenlikken; Schoon rok en boord en hoed wat blinkt, Dàt brood is steeds doorweekt - met inkt!
|