Een gedicht van Johan Michiel Dautzenberg 1808-1869
Adèle.
In 't land, waar zilverbeekjens vloeien, En gras en kruid in weelde bloeien; Waar 't veld met eeuw'ge lente pronkt, En liefde uit rozenstruiken lonkt; Daar dwale, zonder vrees of schrik, Uw kinderblik.
In 't land waar, in 't gewelf der blâren, De vogelkens hun stemmen paren, En gene wind het zanggebed Van 't vliegend morgenkoor belet; Daar streel' dit zoete morgenkoor Uw kinderoor.
In 't lieve land van melk en honing, Daar zwaai' uw wieg, die smalle woning; Daar stille aan milde moederborst Uw nood zijn aangezette dorst; Die bronne nodigt te aller stond Uw kindermond.
In 't land der leeljen en violen Moog' dra uw eerste stapje dolen; Het gras der weì, de bloem der heì Zij u tot wieg en wiegensprei, En streel de bloem, nog zonder kreuk, Uw kinderreuk.
Maar neen in 't dierbaar land der Belgen, Moogt gij de melk der moeder zwelgen, Die zaligheid in u geniet. Slaap zachtjens, liefling, bij haar lied; Slaap, myn Adèle, dierbaar kind, Zo teer bemind!
|