Een gedicht van Willem Bilderdijk 1756-1831
Zucht ten hemel.
Neen, Hemel! niet om eer of staat, of aardse nietigheden, En wat voor heil en voorspoed geldt, bestormen u mijn beden. Neen, heb ik vaadrenerf en goed voor 't Vaderland geofferd, Ik vraag niet, wat die 't heeft verkocht in zijn trezoren koffert. Ik vraag niet, wat verraad of list de braafheid mocht ontstelen, Of duizend snoden zonder ziel met luttel braven delen. Ik vraag aan hem geen lof of roem, die niet in 't hart kan lezen, Maar wat hij in zich-zelv' gevoelt ook andren waant te wezen.
Ik vraag de stem dier wareld niet, die, in de lust verdarteld, Met tranen eens vermoorden lacht, die in de doodstuip spartelt. Ik vraag geen vroeger kracht terug, in drukkend wee vervlogen, Noch staar verlopen uren na, die niet meer keren mogen. De scherpte en 't doorzicht van de geest, - zijn opgelegde schatten, - De vlugheid van het werkzaam brein, dat niets placht af te matten: - Ja zelfs die trooster (moet het zijn) in 't doorgestane lijden, Die zangdrift, die mij alles was, en duizend mij benijdden! Ik sta haar aan uw opeis af, met wat ik heb bezeten! Maar, daar Gij alles wederneemt, ô Leer het mij vergeten!
1810.
Winterbloemen (1811)
![schrijver](http://www.gedichten.nl/smoelen/willem_bilderdijk.jpg)
|