Een gedicht van Reinier van Genderen Stort
Een zonderling heb ik gekend
Een zonderling heb ik gekend, een vrek, De echte , lepe, wrede gierigaard, Zo boos als deze was wel nooit een gek, Hoe talrijk doe ook zijn mogen op aard.
Hij hokt nog steeds in zijn bedompt vertrek, Terwijl zijn glimmend oog in het ledig staart, Zijn ziel gelijkt een oord, dat riekt naar drek, Want afval is het al, wat hij vergaart.
En buiten, zie de zon, het geurend woud, De weelde der natuur, gij met uw goud, Wat baatte het uw ziel, uw lijf, uw huis?
Uw huis valt in elkander vroeg of laat, Uw lijf verkeert straks in een rottingsstaat, Was ooit een ziel benard als in die kluis?
Rijmproeven (1937)
Illustratie: een vrek
|