Een gedicht van Emanuel Hiel 1834-1899
Maart. – Dondermaand
Blaast het maartse hels gewaai Van de bomen ’t nest der kraai, Nimmer laat de kraai de moed, Maar herbouwt het nest met spoed. Wakkert de gespelen aan, Die elkander goed verstaan. Moedig zijn is liefde en troost.
’t Haasje schuw verkeert in nood: Overal, ai, loert de dood. Jager, strop en snuffelhond Drijven het zo aaklig rond... Doch het haasje knap en rap, Loopt totdat het hen ontsnapp’... Rap zijn is, ja, levenswinst.
Door de sterbeglansde nacht, Wem de melkweg weemlend lacht, Vliegen wilde ganzen heen, Als een zwerm, gesplitst in tweên; Vluchtend ons moerassig land, Zoeken zij een ander strand. Waar de plicht dwingt, zoek, ge vindt.
Zie hoe ’t elzenboomke zacht Ginds beschermt de groene gracht; ’t Spiegelt zich in ’t water...ziet Naar het spichtig schuiflend riet... Elzen-slingerkatjes ruw Hangen neerwaarts droef en schuw ... Waar gevoel is, daar is ziel.
Liederen voor groote en kleine kinderen (1879)
|