Een gedicht van Nicolaas Beets 1814-1903
RUTH
De lieve Ruth, de lieve Ruth! De dochter Moabs, de getrouwe! Die, zelve een droeve weduwvrouwe, Een weduw was tot steun en stut; Gezegend zij de stroom van smarte, Die toen haar minlijk oog vergoot, Toen uit Naomi’s brekend harte De zegen op haar nedervloot: „Gods liefde zij als de uwe groot!”
Zij hief haar stemme op en zij schreide, En Orpa schreide en snikte als zij. „Nu, dochterkijns! verlaat mij beide, Des Heeren hand is tegen mij.” Als Orpa nu haar moeder kuste, Zo kleefde Ruth de moedloze aan: „Hoe zou de ik van u henengaan? Voor Ruth is zonder u geen ruste! Uw droefheid deelt zij en uw lot; Zij zal u sterken met haar krachten; Waar gij vernacht, zal zij vernachten; Uw volk is ’t hare, uw God haar God Zo iets, tenzij de dood, ons scheide, Zo straffe mij die God en Heer! Waar gij sterft legg’ men mij terneer” — Dus sprak de lieve Ruth, en schreide.
In Bethlems akkers kwam zij aan; Zij zamelde de gerstenaren, Die aan de hand ontvallen waren Des maaiers, met haar lot begaan Daar vond ze in Boaz oog genade, Als ze aan zijn voeten rust genoot; Daar vond ze een Losser en een Gade; Daar opende haar moederschoot, Des Heeren liefde en zorg zijn groot.
De naam der bitterheid van smarte Moest smelten in de zoete klank Der vreugde, bij Naomi’s dank, Toen zij een kleinzoon drukte aan ’t harte! En ’t huis van Ruth, tot heil der aard Moest Isrels hope zijn na dezen, En als van Perez vruchtbaar wezen, Die Thamar Juda had gebaard. Een Vorstenteelt sproot uit die bloede, Totdat, van schijnbre glans beroofd, Haar stam in ’t eind de Silo voedde, Die God de Vaadren had beloofd! Geloofd, verheerlijkt zij de Algoede.
Oosterlingen, nummer VI
![schrijver](http://www.gedichten.nl/images/221366.jpg)
|