Een gedicht van Eduard Brom 1864-1935
Ik kan 't mij niet verklaren... àl 't verlangen
Ik kan 't mij niet verklaren... àl 't verlangen, Dat nauw meer ademde in des harten diep, Springt òp en rijst zó heftig, dat ik bange Bange word om zo groot verlang, dat sliep
de stille slaap, of 't slapend wilde omvangen De koude dood, die sombre weedom schiep... Toch... 't is zo wonder heerlijk... niet meer bange... Verlangen stijgt naar 't lichten, dat hóóg riep!...
Hoor, hoe verlangen stijgend lacht, héél luide... Al wete ik niet, wàt of die roep beduide, 'k Hoor een triomfkreet in die gouden lach!
O! nieuwe Lente, o nieuwe harte-Meie, Dàt weet ik, dat 'k uw wijding benedije, En juichend groet de nieuwe, heilge dag!
De Gids (1895)
![schrijver](http://www.gedichten.nl/smoelen/eduard_brom.jpg)
|