Een gedicht van Jaqueline van der Waals 1868-1922
Avondnevel
O, die blinkend witte nevel over de venen! de uitgestrekte, Grote, stille nevelzee, wier waatren de aarde bedekten!
Wij liepen des avonds tegen De tijd, dat de zon onderging, Samen op stille wegen Door het moeras en zwegen Van verwondering. Slechts hoopjes turf en daken Van donkere huisjes staken Zwart uit de nevel omhoog. Ze was zo stil, zo zonderling, Die zee, waar niets bewoog.
O, die zwarte, grillige heuvelkust, Die met haar brede lijn, Scheidde de blinkende nevelrust Van 't gloeiende karmijn! Want boven de donkere landen Stond vuurrood de hemel te branden Met onheilspellende schijn.
Ik werd onrustig en ik zocht Een woord, dat de stilte verbreken mocht. Ik keek in de zon, in het nevelmeer.... Het zwijgen werd pijnlijk. De avond, de aarde, mijn leven werd zeer, zeer onwaarschijnlijk.
|