Een gedicht van Johan de Laet 1815-1891
Zwarte Leeuw
Ziet gij de zwarte leeuw niet rijzen, Zo fier op ’t trotse gouden veld? Ziet gij zijn forse reuzenklauwen, Waarvan één slag de vijand velt; Ziet gij zijn bloedige ogen gloeien, Beschouwt zijn maan zo breed verward? – Die leeuw is onze Leeuw van Vlaandren Die rustend nog de wereld tart!
Hij sloeg zijn klauwen op het Oosten En ’t Oosterheir vlood siddrend heen, Zijn blik vernielde d’halve manen Van d’ongetemde Saraceen. Dan toog hij weder naar het Westen En schonk, hun dapperheid loon, Aan d’onversaagdste zijner zonen Een konings- of een keizerstroon.
Hij sluimert nu. – Der Walen koning Beknel’ hem vrij in ijzren band, Hij sture vrij zijn roversbenden Tot op der leeuwen Vaderland… Want zo de leeuw ontwaakt, – gij roovren! Wordt ge allen door zijn klauw verscheurd, Dan wordt uw trotse witte lelie Door hem met bloed en slijk besmeurd.
![schrijver](http://www.gedichten.nl/images/223445.jpg)
|