Een gedicht van Marie Boddaert 1844-1914
Sterven. III.
. . . . . . . . . . . . . . Zoals de golven gaan en komen, Komen en gaan, Den schoot van heur moeder, de zee, ontnomen Levenbelaân;
Zoals de bloemenkindren komen, Bloeien en gaan, De schoot van heur moeder, de aarde, ontnomen Levenbelaân;
Zoals de starren gaan en komen, Schittren en gaan, De schoot van heur moeder, 't heelal, ontnomen Levenbelaân;
Zo zal de zielenvonk, ontnomen Levenbelaân, Aan de W e r e l d z i e l, het Godslicht, komen,
Groeien en gaan, Gloren en deinzen, deinzen en gloren, Door schijnbre dood heen nieuw geboren, Tot nieuwe sfeer en nieuw bestaan, Totdat zij àlles zal verstaan, En eeuwig 't Licht zal toebehoren: De ziele, licht uit Licht geboren, Kan niet vergaan, kan niet vergaan .... . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Zó, door 't G e m i s, suisden stemmen aan.
Serena (1898)
|