Een gedicht van Anton L. de Rop 1837-1895
In de winter.
Ginds op de heuvel Onder de beuken, Dor en ontblaard, Zit nu de winter; Wit is zijn kleding, IJs is zijn baard.
Donzige vlokken Strooit hij op aker, landhuis en heg; Hand doet hij worden 't Water der vlieten, 't Zand van de weg.
Krassende raven Vliegen in 't ronde, Bol van de kou; Nevel en mistdamp Hullen de velden Weder in rouw.
Dan vaart de windvlaag Woest door de takken, Wild door het hout, En wat te dor is, Breekt hij al krakend Af in het woud.
Maar - dat geeft brandhout Vrij aan de grijsaard, Huivrende bloed: Weer rookt zijn schoorsteen, Warm wordt zijn hutje - Dat doet hem goed.
In 't vrije veld (1885) [jeugdliteratuur]

|