Een gedicht van Jan van Nijlen 1884-1965
De bruid
Wie roept er in de nacht? Welk aards gefluister groeit uit de diepten tot gejuich of klacht, welk is die stem slechts hoorbaar in het duister? Wie roept er in de nacht?
Het zwelt, het stijgt; dan wordt het fijn en teder en kaatst als zeepbel op een effen plas; het zweeft, zo licht als een verwaaide veder, over het donker gras.
’t Is het uur dat levens- en liefdedronken, de aarde het hart heeft ener jongen bruid, en nachtegaal in bottende eikenstronken voor ’t eerst van liefde fluit.
Wie roept er in de nacht? De stem der aarde die juicht in hartstocht en in weelde weent! Er springen bloesems open als de gaarde de klacht der bruid verneemt!
De nacht verheelt het wonderlijk gebeuren, de schone pijn van haar ontvangenis, maar als des morgens, door oranje deuren, wijkt koelte en duisternis,
dan trillen duizend blanke silhouetten, over de bruid die bloost, maar helder lacht onder ’t gewelf der bomen, bruidsboeketten ontloken in één nacht!
Verzamelde gedichten (1948)

|