Een gedicht van Carel Vosmaer 1826-1888
Het raapt al kogels
De vorsten spelen 't hoge spel, 't Plunderende, volkenmoordende spel, Waar 't krijt gekozen is, wordt al Wat oogst beloofde Groen weggemaaid; 't Hinderlaagbiedende struikgewas En 't breed gekruinde hout geveld; Bloemrijke villa's en nijvere hoeven geslecht; En vóór de oorlog Is reeds het schone land geschonden, Natuur verkracht.
Dan woedt de krijg op 't leeg gevluchte land. Volken, in vrede wedijverend, Vrienden door kunst en verstand, Vrienden weer na de bedwelming, Storten, waanzinnigen, Opgezweept en verdwaasd Door heersersgeweld en bedrog, Elkander op 't lijf, Trompetten en trommen verdoven 't gevoel; De glorie, vuige deern, Meestbiedenden, meestbloedoffrenden veil, Viert de beestlijke tochten. Uit bloedroes en kruitwalm ontwakend Heet één de zegevierende!
En ginds raapt, welbewaakt, Het keizerskind van 't slagveld Wat kogels spelend op, En lacht.
2 aug. 1870

|