Een gedicht van Aart van der Leeuw 1876-1931
Het huis
Dit huis heeft de rust van de maagdelijke duinen Gebroken noch verstoord; Het ligt in het nest van zijn geurige tuinen, Als bracht de grond het voort.
En waarlijk, het wèrd ook gewonnen, geboren; Een eedle kunstnaarsdroom Bevruchtte, als het zaad, dat zich mengt met de voren, Het steenblok en de boom.
En zo uit die paring, dat innigst verzamen, Is toen de bouw gegroeid, Die nu, tussen duindorens, distels en bramen, Gelijk hun broeder bloeit.
Vaak zit ik hier uren in stilte te turen, Ik, meester die het schiep, Naar 't blozende dak en de sneeuwwitte muren, Alsof mijn kind daar sliep.
bron: De Beweging, jaargang 14 (1918)

|