Een gedicht van Joannes Reddingius 1873-1944
De witte sneeuw
De witte sneeuw, in zachte val Gestoven heinde en verre Uit onafzienbre hemelhal Als kleine sterre aan sterre,
Heeft stadig dalend toegespreid Al de onbegaanbre wegen, ‘k Wist niet dat mij was toegezeid Zo’n schone winterzegen.
Als wit besneeuwde mensen staan De wilgen, half gebogen De ruwe romp, opengedaan Hun takken, onbewogen.
Zijn ’t pelgrims, in gesloten pij, Van uit het Oost gekomen, Die wachten staan, nu het daggetij Tot bidden roept de vromen?
Ik weet het niet, aandachtig wil Ik mijmrend blijven kijken Naar ’t sneeuwgezicht en voelen stil De droom er van, de rijke.

|