Een gedicht van W.L. Penning 1840-1922
NODELOOZE BEKOMMERING
Scheen 't heiligschennis, buitenshuis-ook te gewagen Van liefde's teerste, van haar innigste bestaan, Aan hoorders dacht zo min mijn roemen als mijn klagen, Maar dichter is hij niet, die hoorders tracht te ontgaan;
Een toevlucht, ongezocht, heeft soms zijn hart te danken Aan 't door zijn woord gestemd, aan 't diep verwant gemoed; De menigte — blijft ver; zo ze al iets hoort, zijn 't klanken; Onschendbaar huist in 't lied, mijn ziel! uw heiligst goed.
Levensavond (1921)

|