Een gedicht van Frederik van Eeden 1860-1932
DUISTERE STRATEN
Regen zie ik, mist en regen, grauwe mist en kille regen En de natte mensen lopen rustloos op de natte wegen.
D'eeuw'ge veerman in zijn pontje vaart nog altijd op en neder Lange schuiten deinen langzaam en landziekig heen en weder.
'k Hoor een treurig orgel jamm'ren schorre joden klagend schreeuwen. Krijsend boven 't grijze water vliegen kleine, witte meeuwen.
Ach! die grauwe sombre huizen, ach! die glimmend zwarte bomen, Kille mist omhult mijn ziele .... dof mijn denken, grauw mijn dromen ....
En ik zie een andre nevel droever nog en meer te vrezen die is kil en ondoordringbaar en die ligt op liefste's wezen.
Angstig staar ik in haar schemer zoekend in de koude, dichte, diepte — bang de handen strekkend schreiend om mijn zon — de Lichte!
Tot dan plotsling scheurt de sluier warmte schijnt uit donkere ogen en mij nadert, droef vertrouwlijk, 't hoofdje, half ter zij gebogen.
Zachte blikken zoeken mijne en de lieve lippen vragen Liefste! liefste dan! — mijn zonne komt weer dagen! komt weer dagen!
1884
Jeugd-verzen (1926)

|