Een gedicht van Willem de Merode 1887-1939
Geboorte
Reeds was in haar het afscheidnemen Begonnen tussen haar hart en het kind, Misschien zou ze in 't licht als een vreemde Aanschouwen, die ze in 't donker had bemind.
Zij dacht aan het wonder, dat ze open Zou wezen en wijd voor leven en dood. Zij bewoog zich niet meer; maar haar hopen Op het kind en God was één en was groot.
Later; haar handen nat van tranen Verhieven zich met zoveel majesteit Als engelen, naar het kind gaande Dat aan hun witte vleugelen had geschreid.
Doodenboek (1932-1933)

|