Een gedicht van Hein Boeken 1861-1933
FEBRUARI-MORGEN IN 'T WOUD.
Wat macht'ge dromer en al-muzikant En beelder heeft zijn tent weer opgeslagen En weer betrokken na de winter-dagen? Of sliep hij toen ook op het barre zand
En in 't nat loof, door koude onaangerand Of vocht, hij, die het alles kon verdragen: De koele hoogt', de felle wanhoops-vlagen Der Onbetembre, haar zo nauw verwant?
En heeft hij haar bedwongen en verwonnen Door macht'ge min en steigerende gloed, Dat ons nu wachten harmonien-stromen,
Waarover lichte melodieën komen? Of blijft het nog een worsteling, verwoed, Wat nu ons dunkt een hoge vreê, begonnen?
12 Febr. 1910
Verzen (1920)

|