Een gedicht van Edward Koster 1861-1937
NIJMEGEN.
0 stad van licht, met zilver-gouden gloor, Op 't spieg'lend water, dat, vlak uitgespreid In nachtvreê, tot ontvangenis bereid, Uw pijlend glansgetril in zich verloor!
En opwaart slingert zich de straat, waardoor Geel-rode stippen gloeien; majesteit Omgeeft het Valkhof, dromend van de tijd Toen keizer Karel daar zijn rust verkoor.
Laag hangt de maan, een oogstmaan, rossig-goud, Allangzaam nederdalend op de stad, Terwijl zij ernstig in het water schouwt.
Hoog rijst de hemelwelving, blauwig-teer, Die wolk'loos toont haar ganse sterrenschat, En 't water kaatst hen alle lief'lijk weer.
Gedichten

|