Een gedicht van Albrecht Rodenbach 1856-1880
De zanger
De vedel aan de zijde, Het lied in ziel en mond Zo zwierf de zanger rond, Al in de oude tijde. En riep hem stem- en schalenklang Te midden leutig feestgedrang, Daar deed hij ’t snaartuig ronken Vol toverend' harmonie, En zong de zielen dronken Vol klank en poëzie.
Nog zwerft alhier de zanger En doolt stilzwijgend rond, Doch, houdt hij zijne mond, Zijn ziel is liederenzwanger. Zweeg vreemd gezang en dorper lied, Verstiet men zijne tale niet, Nog zou de zwerver komen En rijzen in de zaal, Vol beelden en vol dromen En klang en bonte taal.
Weer zong hij u de sagen Van uit de oude tijd, Der helden grootse strijd En grootser nederlagen; De lichte sprook met vroede zin, Het lied der abele dichtermin, Het lied ons ingeschapen Dat niemand zingen dorst: Het lied der Dietse knapen dat smacht in veler borst.
Gedichten (1919)

|