Een gedicht van Willem Bilderdijk 1756-831
Begeerte.
Kom hier, mijn goêlijk knaapje! ‘Wat wilt, wat vordert gij?’ Hoe wordt gij toch geheten? ‘Begeerte noemt men mij.’
Wanneer werd gij geboren? ‘In Lentes rijkste pracht.’ En wie, wie was uw Moeder? ‘Zij heet Verbeeldingskracht.’
Wie was uw Voedsteresse? ‘De dartelende Jeugd.’ Waarmee zijt ge opgetogen? ‘Met zuchtjens vol geneugt'.’
Waar werd gij mee gewassen? ‘Met bigglend tranenvocht.’ In welke wieg geschommeld? ‘Van hoop, met vrees doorwrocht.’
En hoe in slaap gezongen? ‘Door 't zelfbedrog der smart.’ En waar zijt gij gezeteld? ‘Bij tederheid van hart.’
Wat zijn uw bezigheden? ‘Te staren op het schoon.’ Wat wekt uw felste wrevel? ‘Te flauw een minbetoon.’
Wat is uw hoogst genoegen? ‘Mijn eigen onderhoud.’ Uw aangenaamste voedsel? ‘Verliefde hartenkout.’
Verzwakken u de jaren, Of hebt ge een vaste duur? ‘ô Neen, ik leef en sterve Wel tienmaal in een uur.’
Vaarwel dan, gij Begeerte! Ja, vaar voor eeuwig wel! Geen rustbegerig harte Wenst u tot Metgezel.
1797.
Naar 't oud Engelse stuk van de Graaf van Oxford.

|