Een gedicht van Adriaan Loosjes 1735-1813
Het melkmeisje.
Wijs: 'k Ben een Amsterdams matroosje
Ja de dag is weer aan 't dagen, 'k Hoor 't aan kraaien van de haan, 't Wordt mijn tijd om op te staan, En wat zou me in 't bed vertragen, 'k Ben gezond gelijk een vis.
Kom mijn emmers krijg ik maar, Want ik wacht reeds Teunisvaêr, En het zou er anders stinken. - Zie mijn mellekemmers blinken, 'k Ben er groots op, en dat staat Aan geen mellekmeisje kwaad.
'k Zie alree van ver de koeien, Kijk dat noem ik ongemien, Als zij maar mijn emmers zien, Dan beginnen ze al te loeien. En dat hoor ik, ô zo graag.
'k Zag een Juffrouw lest uit steê, Dat mens was eerst bang voor vee. 'k Weet niet, hoe of dat kan wezen, Wie zou toch dees beestjes vrezen, 't Is het makste vee van 't land. Zie hoe likken zij mijn hand.
Volks lieden-boek (1785)

|