Een gedicht van Hein Boeken 1861-1933
Nacht-liedje
Was niet je mond dan kussen mild En bloeide niet je lijf in pracht, Wanneer wij minden in de stilt’ Van de besternde nacht?
Jouw hart lag aan mijn hart, jouw oog Staarde in mijn oog zo lang en diep, Tot je gelaat glimlachend boog En zwijgend in m’n armen sliep.
Dan zong mijn bloed zo sterk en blij, Mijn arm omving je glanzend lijf; Zo voegden wij ons leven beî Tot één bedrijf.
Wij ‘schermden roerloos in de nacht, Elkander: één geklonken beeld Van schoonheid en bezonken kracht, En soobr’re weeld’.
De hoge nacht schreed zwijgend voort, Het licht verglom van ster en maan, Totdat ons oog aan oosterpoort De dag was opgegaan.
Nagelaten verzen (1918)
![schrijver](http://www.gedichten.nl/smoelen/johan_van__t_lindenhout.jpg)
|