Een gedicht van Jacob Cats 1577-1660
Van de drank
De wijn is voor de mens en voor de rapste geesten, Maar water uit de beek ten dienste van de beesten, Al wat de wijngaard geeft dat is een schone vrucht, Om al wat droefheid smaakt te drijven op de vlucht. Wijn dient van goede reuk en goede smaak te wezen, Dan nog een klare glans die wordt er in geprezen, Ook dient hij niet verschraald, maar vers getapt te zijn, En vocht aldus gesteld dat noem ik goede wijn. Maar wijn van rode verw dient niet te veel geschonken, Want 't maakt de buiken hard in overmaat gedronken.
Ik moet in dit geval de vrienden doen gedinken, Van al te nieuwe most niet al te veel te drinken, Want dat en doet de blaas noch ook de mage goed, Dus gaat niet tot de most met al te rasse spoed 't Is beter dat de wijn haar klaarheid mag bekomen, Eer dat ze wat te veel dient in te zijn genomen, Men heeft van oude tijd die luiden wijs geschat, Die dronken klare wijn en uit het oudste vat.
|