Een gedicht van W.J. van Zeggelen 1811-1879
Apentroost.
Een aap had met veel zorg en zwier Als pronker zich gekleed; ‘Nu schijn ik,’ sprak hij, ‘toch geen aap Voor iemand die 't niet weet.’
Hij pakt met moed het spiegelglas Met beide poten op: Maar hoe hij kijkt - hij ziet nog steeds De oude apenkop.
Hij draait de spiegel links en rechts, ‘'k Ben netjes!’ sprak de knaap, ‘Mijn frak valt mooi, mijn broek zit strak, Maar 'k ben en blijf - een aap.’
Hij 's dol, hoe hij zich keert of wendt, Toch ziet hij d' apensnoet, Hij rukt de spiegel van de muur En trapt die met de voet.
Maar hij bezint zich dra en roept: ‘'t Kon erger, naar ik meen, 'k Zie mijn gelijken overal, 'k Ben nergens ooit alleen.’
Een Duitser nageaapt.
Gedichten (1874)
![schrijver](http://www.gedichten.nl/images/231912.jpg)
|