Een gedicht van Victor A. dela Montagne 1854-1915
De boswachter
En 't is vroeg in de morgen: de hemel is blauw, in 't mollige gras schittert peerlende dauw, op stammen en blâren, ver en dicht, speelt met de schaduw het zonnelicht, - op aller grachten zomen staan bloemekens te dromen, knikkende, geurende, slapensmoe, de heldre lentemorgen toe.
Hij gaat langs de kronklende wegel in 't bos, 't geweer op de schouder, in luchtige dos, na verre ronde, na bange wacht op eenzame paden, in duistere nacht. Maar of 't om hem heen ook glinster en glans, of de hemel blauw is en zonnig de trans, of alles bloeie en fleure, of alles zinge en geure, diep mijmerend gaat hij: daarbinnen rust een zoete gedachte, vol heil en lust, die tovert in zijn oogen dat licht en die milde lach op zijn eerlijk gezicht.
Want ginds, waar het oog tussen 't dichte geblaêrt, dat krinklend wolkje rook ontwaart, daar is zijn thuis, zijn blijde haard, van buiten omloverd met wingerdfestoen, van binnen met liefdes eeuwig groen; - daar zweeft er en trippelt en rept zich bij zang en kout een vrouwken, rozig en rank, daar kraait, in zijn kribbeken blozend, een klein, daar prevelt Grootje het simpel refrein van lang vervlogen dagen, met moed en lust gedragen.
En een trillende leeuwrik stijgt boven zijn hoofd, een plechtige lofzang ruist door het loof, en bijen snorren hem gonzend voorbij, en alles ontwaakt en is vrolijk en blij... De zonne lacht, de morgen straalt in opperste pracht, en hij, de gelukkige, gaat met stralende blik en een lach op het gelaat.
Wiesbaden, 1878.
Gedichten
|