Een gedicht van Frans Bastiaanse 1868-1947
TEN AANVANG.
De lucht was vol van zilverglansen, Vol rode tulpen 't groenend gras; De aloude dom liet vrolijk dansen Zijn klokken, daar 't de Meimaand was.
En waar ik ieder blad zag groenen, Ontbloeid der bloemen blij gezicht, En later achter de plantsoenen Met elke dag het avondlicht;
De stad met feestlijke geluiden, De vogels in de' ontloken boom, Doortoog, als in het wit der bruiden, Mijn ziel haar schoonste levensdroom.
En drinkend met de zaal'ge zinnen Des levens reinste en hoogste vreugd, Trad ik het schone leven binnen: Het werelds paradijs der jeugd.
|