Een gedicht van Albrecht Rodenbacht 1856-1880
Het Vlaams studentenvolk.
Hoerah! ’t Vlaams studentenvolk, Laat ons zingen, Wij, Vlaanderens hope, wij Vlaanderens kracht! Vooruit! en sluit de Gildekringen, Spijts ‘t wijze volk dat met ons lacht! Hoerah! ’t Studentenvolk!
De Vlaming stond de Wale na te apen, Vlaanderens verleden scheen een toverwolk; Vlaanderen wierd de doodslaap te slapen Maar dan ontwiek ’t studentenvolk.
Te midden van die jonge Vlaamse zonen Stond dan een priester en hij sprak en zong Zong ‘t lied van Vlaanderen in die oude tonen Zong en zijn lied in d' herte drong.
En sedert dien de jongelingen gingen t' Hoofd in de lucht ‘omdat ik Vlaming ben’. Hoor hoe ze leven, hoor de reien zingen; ‘t Oud Vlaamse volk herleeft in hen.
Wij zijn de toekomst, laat ze dan maar greten, Of spuigen vier, of kroppen hunne spijt; Wij doen ons beste, willen kerels heten En hebben dorst naar kamp en strijd.
Broeders, vooruit rondom de Vlaamse vane Gilde bij gilde, en zingend hand in hand; Luider dan ‘t kraaien van de Franse hane: ‘Voor God en kerke en ‘t Vlaamse land!’
Hoerah! ’t Vlaams studentenvolk! Laat ons zingen, Wij, Vlaanderens hope, wij Vlaanderens kracht! Vooruit! en sluit de Gildekringen Spijts ‘t wijze volk dat met ons lacht! Hoerah! ’t Studentenvolk!
---------------------------------------------------- wierd - begon een priester - verwijst naar de grote dichter Guido Gezelle greten - schimpen
Gedichten (1909)
|