Een gedicht van Prosper van Langendonck 1862-1920
SONNET.
Op 't wilde golven van mijn boezem gaat de deining van mijn donkere gedachten, onstuimig zwellend in dees nacht van haat en razernij, met ongekende krachten,
en stijgerend ten hemel op, al 't kwaad hem tegenloeiend, dat ze aan mij volbrachten, al wat mijn ziel met grimmige onmacht slaat en naamloos leed, dat niemand zal verzachten.
En lijk de storm aan 't toppunt van zijn kracht, zijn duizend stemmen breekt in ene, éne oneindge kreet van woede en toch weer zacht
gaat strijken en aan 't strand in kreunend stenen uitsterven, zink ik neer uit al die kracht, in hopeloos gebed en machtloos wenen.
|