Een gedicht van Alice Nahon 1896-1933
Najaarsvensterke
Tussen 't naakte, rood geraamte Van een wilde wijngaardrank, Hing 'n scheefgezakte venster In de gevel, blauwig blank.
Op de grauw-arduinen rijchel, Hier en daar vergroend van mos, Lagen enk'le wingerdblâren, Dronken van d'oktoberblos.
Onder 't venster, waar het muurke Door de tijd gebersten was, Stonden triestig te verdrogen, Uitgeblomde dahlia's.
Een verneuteld vrouwke schikte 't Wit-en-rood geblokt gordijn; 't Was..., alsof heur rimpels zegden ‘'t Zal 'ne kwaaie Winter zijn’...
Vondelingskens (1926)
|