Een gedicht van E. Laurillard 1830-1903
MAANBESCHOUWINGEN.
Wat het nijdig lot ons afnam, Toch de maan gelukkig niet. Ach! wanneer we die niet hadden, Dieper nog ging ons verdriet.
'k Heb met Laura afgesproken: Morgenavond, klokke tien, Moet ge uw blik naar 't maantje richten; Ik zal ook naar 't maantje zien.
Mocht 'k een wonderdoener wezen! 'k Maakte een spiegel van die maan: 'k Zou dan, naar de hemel kijkend, Laura aan de Zaan zien staan.
Doch dat kan niet. Nu, het zij zo, Als maar eens, na droef gemis, Van een weerzien, zoet en zalig , Ons 't genot beschoren is.
O! dan ijl ik met mijn engel Naar de dichte lindenlaan, Waar geen blik ons kan begluren, Dan de trouwe blik der maan.
En die maakt twee silhouetten, Een van mij en een van haar, - Zachte en lieve schaduwschetsen, Van een in-gelukkig paar.
Schotsche ruiten (1887)
|