Een gedicht van Betje Wolff-Bekker 1738-1804
De hupse boer
Mijn lief! mijn lief! staat u mijn wijs van leven, (Zijt gij zo veranderd?) nu in het geheel niet aan? Zeg mij, wat tekens zal ik u toch geven, Dat mijn geluk niet slechts bestaat in waan?
Gij mij verlaten? Heb ik dat te vrezen? Omdat ik op het land Gestadiglijk moet wezen? Geef mij uw hand,
Mijn lief, geef mij uw hand, geef mij uw hand! Gij sprak weleer, ik wil hier buiten wonen. Toen vond gij uw vermaak in dit lieve stille veld. Wat vriendschap wou gij mij toen al betonen! Wat hebt gij mij toen niet al moois verteld!
Gij ging naar buiten Om de koeien te drijven, Ja, dat deed gij toen; En wilde toen lang blijven Bij mij in 't groen; Dan zei jij: o hoe aangenaam is 't groen!
Wat, zoete meisje, deed u dus verandren? Wat geeft u toch de stad? 'k versta er niets van. Beminnen wij weer als voormaals elkandren, En neem jouw getrouwe ook tot uw man. Schei uit met dienen. Jij kunt niet verzinnen Hoe wel je zult doen Met mij te beminnen; Dan zit je in 't groen; Je bent vrouw en voogd en woont in het groen!
Economische liedjes (1781) van Aagje Deken en Betje Wollff
|