Een gedicht van P.A. de Génestet 1829-1861
Welgelegen
’k Noem mijn huis, vol huwlijkszegen, Kinderliefde en moedermin, Somtijds lachend: Welgelegen; Maar die scherts heeft droeve zin.
„Welgelegen? woont gij buiten? Of is ’t uitzicht dan zo schoon Op uw stadje, door de ruiten?” – Neen: doch weet ge wáár ik woon?
Vlak bij ’t kerkhof! Al de doden Moeten steeds mijn huis voorbij En verkonden, stille boden: „Heden ik en morgen gij.”
’t Is wel vrolijk! zelfs bij tijden Al te vrolijk! veel te druk Kunnen de ekipages rijden Langs mijn woning vol geluk.
’k Zucht dan vaak ook: Stille vrinden, Neem, zo ’t kan, de boodschap mee, Dat ik graag bij mijn beminden Nog wat blijven wou in vreê! –
Vlak bij ’t kerkhof, maar twee schreden En ge zijt er, gauw en goed, Waar ge lang om heen kunt treden, Maar toch eindlijk rusten moet.
Vlak bij ’t kerkhof, maar één stapje En ik sta er aanstonds voor; Komt mijn tijd voor ’t laatste stapje – ’k Heb geen rijtuig nodig, hoor!
Aaklig, hé, om zo te wonen Vlak bij ’t kerkhof, bij je graf?... Maar, mijn lieve, sterke, schonen! Woont ge er dan veel verder af?
|