Een gedicht van Koos Speenhoff 1869-1945
De eerste klant
Er waren twee zoete gelieven, Die vonden de wereld te klein. Toen trouwden ze gauw met elkander Om baas van hun eigen te zijn. Ze deden het maar op een koopje, Het zat er niet meer bij hen aan. En als ze er nu nog aan denken Dan hadden ze 't nimmer gedaan.
Ze zouden een zaakje beginnen Een winkeltje buiten de stad; De buurt was nog nieuw en verlaten De kalk van hun huis was nog nat. Ze kochten een wagentje groenten, Wat kroten en uien en peen. Die stalden ze uit voor de glazen Met kropsla en kool er doorheen.
Ze werkten en plasten en stoeiden, Ze zoenden elkander zo teer. De vloeren die blonken als spiegels, Ze boenden hun ruggen op zeer. Het vrouwtje zat achter de toonbank, Zij prijsde de mandjes met fruit. De man nam een kijkje van buiten En lachte haar toe door de ruit.
Zo leefden ze enige dagen, Maar niemand had trek in hun sla; Geen mens kwam de winkel eens binnen, Er was nog geen cent in de la. En toen ze geen stuiver verdienden Ondanks hun gewerk en getob, Toen aten ze maar van de honger Hun uien en bloemkolen op.
En toen ze geen groenten meer hadden, Geen bieten, geen kool en geen peen, En toen ze elkaar niet meer zoenden Zoals ze dat deden voorheen; Toen kwam er een meisje naar binnen Een briefje van tien in haar hand, Die vroeg of de baas 't kon wiss'len En dat was hun enigste klant.
![schrijver](http://www.gedichten.nl/smoelen/koos_speenhoff.jpg)
|