Een gedicht van Willem Bilderdijk 1756-1831
Zangstukje
Neem weg, neem weg die afgerichte mond, Die lippen vol verraad, met wellust overstreken; En dat gevaarlijk oog, die valse morgenstond, Waar de uchtendzon van heil gereed schijnt door te breken! Maar geef, meinëedige, mijn kussen mij weerom, Die panden van mijn min: zij zijn mijn eigendom.
Verberg, verberg die heuvels van albast, Die uw bevrozen borst met levend ijs bevrachten! En op wier sneeuwen top 't verruklijk kersje wast, Dat Lente en zomergloed aan 't lustgraag oog doet wachten. Maar geef mij 't hart terug, u argloos toevertrouwd, Dat ge in hun roofspelonk in ijzren banden houdt.
|