Een gedicht van Albrecht Rodenbach 1856-1880
Ik moet er niet van weten...
Ik moet er niet van weten, van die zuidse vrouwenzielen, die, voelend het noodlottig leed hun longeren vernielen, te midden het ontbladeren van de bomen kneuteren gaan dat 't jammer is van hen en van hun lief en van de blaân.
Zijt gij het die ik rochelen voel hier rond mijn hert, vernieling? Zijt gij het? God verplette u, worm die mijner jeugd bezieling Verknagen moet! Het lijf wierp u mijn eigen roekloosheid, doch, zier om zier, bestrijde ik u de Geest, Noodlottigheid!
Gij die vandaag den hemel kuist van vuiler dampen rotheid, O licht, o warmte, o levenslust, bedanke u, vurige godheid! - Mijn zonnig land... mijn verten... mijn jong leven... Kameraad, Nicht raisonniren... Weer u scherp, en eind als een soldaat!...
laatste gedicht van Rodenbach
|