Een gedicht van J.P Heije 1809-1876
In de haven.
Een scheepje in de haven landt Gevuld met specerijen; En menig flinke, jonge kwant Met buidels, vol tot aan de rand, En harten, vol verblijên.
Wel geurig kruid, wel blanke munt, Wat zult ge nu gaan dwalen; 't Is, of ge nimmer einden kunt, Zo komt, van ieder hoek en punt, Een ieder van u halen.
Maar... als dan 't schip is leeggehaald, Vindt Koopman en vindt Reder Zijn specerij met goud betaald: Doch - als uw zilver is verdwaald Matroos!... waar vindt ge 't weder?
Een béétje pret, ná leed en last, Wie zou het u misgunnen? Maar - niet de zeilen vòlgebrast... Toe! leg een reefje, waar het past: Het zou eens s t o r m e n kunnen!
Al de volksdichten, deel 1 (1865)
![schrijver](http://www.gedichten.nl/smoelen/j.p._heije.jpg)
|