Een gedicht van W.J. van Zeggelen 1811-1879
Kees op reis.
Kees spekt zijn beurs en koopt een pas, En wil de wereld zien: En vliegt door 't ruim en maakt, per as, Van honderd uren - tien.
Kees kijkt in 't rond en suizebolt En veegt zijn bril eens af: 't Is of de wereld draait en tolt, De dommelaar tot straf.
Kees klaagt zijn nood en wrijft zijn neus; En ruikt slechts stank en stoom; En 't woord ontvalt hem: had ik keus, Dan liever log en loom!
Kees krijgt wat moed en schikt zich wat En spreekt zijn reisbuur aan, Deez gluurt hem toe, vrij stroef en prat, En kan hem niet verstaan.
Kees wikt zijn beurs en zucht er van En derft zijn lange pijp; En ieder rood-gekraagde man Brengt Kees wát in de knijp!
Kees tuurt in 't rond door grote steên En mist nu dit dan dat, En wordt verdrongen en vertreên Op 't druk belopen pad.
Kees zweet zich dood en loopt zich lam En eet wat hij niet lust, En kruipt naar bed verstijfd en stram, En - vond hij dan nog rust!
Kees keert terug en snakt naar huis, Verwenst het vreemde land, Roemt zedig eigen haard en kluis, Waar 't eigen vuurtje brandt.
Kees eist bewond'ring voor zijn tocht; Men ziet het Kees wel aan, Dat hij veel nieuws, veel schoons... bezocht?... Neen, is voorbijgegaan.
1846.
De dichtwerken (1886)
![schrijver](http://www.gedichten.nl/smoelen/w.j._van_zeggelen.jpg)
|