Een gedicht van W.J. van Zeggelen 1811-1879
Zie toe.
't Zijn nog steeds dezelfde klachten, Voorgeslacht en tijdgenoot Werken nog met de oude krachten: Sterken maken zwakken dood. Voor je naasten moet je leven, Is het hart maar goed geplaatst; Ja, zoo staat er wel geschreven, Maar je zelven ben je 't naast. Eigen haard en eigenliefde Vragen zorg en overleg; Wat die levenseisen griefde, Moet, als steen des aanstoots, weg.
De oude wet werd opgeheven, De oude vorm te niet gedaan - De oude zonden zijn gebleven: 't Eigen Ik staat boven aan. Wee, waar d' argloosheid haar schreden Niet bestuurde of nauw bedwong: Menig loop werd afgesneden Door een afgerichte sprong. Volken, vorsten, steden, staten Hebben al te vaak geleerd: Dat de list heel mooi kan praten En de hebzucht graag regeert.
't Recht moog trouw en eerbied vragen, Maar houdt waakzaamheid geen wacht, Och, het ligt zo ras verslagen Door de sluwheid of de kracht. 't Oog moet over d' erfgrond wijden, 't Oude wachtwoord heeft nog vat, Heeft nog vat op onze tijden: 't Poesje rooft zo licht je schat!
Wie behoedzaam is wordt krachtig Voor gevaar of ongeval, Ieder zij de raad gedachtig, Groot en klein - maar klein vooral; 't Is maar zaak om 't aan te stippen, Wat de wereld al weervoer; 's Is maar: boer pas op je kippen, Want de kat ligt op de loer.
1869.
De dichtwerken (1886)
![schrijver](http://www.gedichten.nl/smoelen/w.j._van_zeggelen.jpg)
|