Een gedicht van C.S. Adama van Scheltema 1877-1924
Maart.
Nou is de Winter weggeruimd, Die aan de aard zat vastgevroren, Nou is het vuil er afgeschuimd En komt de blote grond te voren.
Maart heeft de korst al schoongespoeld En blaast er op om 't af te drogen; Zijn eigen borst is blootgewoeld - Daar gaat die knaap: - zijn donkre ogen,
Als vijvers waar een bloem in drijft, - Maar waar geen bodem is te schouwen En 't wijze water doodstil blijft - Kijken in ledige landouwen;
Hij houdt een dood blad in zijn mond, En blaast het weg - een vreemde vlinder! - Dan zoekt hij ijvrig aan de grond: - Hij is de mooie bloemenvinder,
Waarnaar de eerste krokus gluurt En opkijkt uit haar winterdromen - Luister! een lijster tureluurt Al ginder in de hoge bomen!
Die heeft het gure tij al lief! Die roept het licht om mee te spelen: Wat zou zo'n loze lentedief Anders dan zonnestralen stelen?
Daar zijgt de zon in 't waterland En lacht een rimpling in de sloten, De jonge Maart slaapt aan de kant, Met de eerste bloem, bij de eerste loten. -
De schrale aard leek uitgeteerd En afgeleefd in al haar naden En zwarte voegen, - zie: nou keert Haar jeugd uit de geleden schade.
Zij heeft gedragen en gebaard Al zoveel eindeloze malen - Nou staat haar stil gelaat verklaard En gaat zij rustig ademhalen.
Zo'n lieve lach heeft ook een vrouw, Als ze uit het bleke bed weer 't leven Ziet en aanneemt en weer de vouw Van naar verdriet heeft gladgewreven. -
Als aard en akker draagt ons hoofd De voren van zijn wil en werken, - Geen hand die uit die voegen rooft, Geen wind die ons de diepe merken
Van 't leven en het weten neemt! - Leun gij dan, maat, op de oude spade! Zie naar die gaard en klare beemd, En lees de vrucht van al uw daden
En al uw kommer in de lach Van wat vergaat en wordt geboren: - Uw leven is een dorre dag, - Hebt gij een dode schijn verloren -
Zij gij 't die de eerste paasbloem vindt Om daar de aard mee af te romen, Tot de eerste Mei uw dorstig kind Over zijn bloesems heen ziet komen,
En gij in de geruste schoot Van Hollands wei u leit te slapen; Maar 't leven verft uw lijf nog rood! En roept uw klare geest te wapen
In 't werktuig dat uw leger teelt, In 't voorjaar dat uw moed zal dragen, Uw onder-gang en op-tocht beeldt In de gedaante van de dagen,
Wier ring in u zijn orde herschept. O gij! gedenk de stille maaier, Die vroeg genoeg zijn voeten rept! - Zie! zie! daarginder gaat een zaaier!
Eerste oogst (1912)
|