Een gedicht van Willem Bilderdijk 1756-1831
Het tabakroken
Waar ben ik? In wat Hel van rampen? Op ieder voetstap dat ik tree Omwalmt mij 't walglijk onkruiddampen En doet mijn borst en longen wee. Hoe keert mij 't hart en d'ingewanden Wanneer dit stinkende verbranden Zijn gif door heel de lucht verspreidt, In 't lichaam om met pijnlijk wringen! En geldt dit voor versnaperingen, Voor feestonthaal en lieflijkheid?
O gouden tijd van onze Vaderen, Toen d'ouderwetse goede sier Vernieuwde krachten stortte in d'aderen In 't smaaklijk, voedzaam gerstebier! Doch, Frankrijk? ja, bij uw venijnen Van aangezette valse wijnen Heeft ook dit gif zijn rechte plaats. Welaan, het moog' wie 't lust vermaken, Voor mij zal nooit die wierook blaken: Voor mij geen stinkend dampgeblaas!
|